
Als je destijds in Diepenbeek vroeg waar Arthur Smeers woonde, kon niemand je de weg wijzen, vroeg je evenwel naar "de rossen Tuur" dan wees het kleinste kind je terecht.
Tuur is altijd een man apart geweest in Diepenbeek, een persoonlijkheid. Van "fatchie" (hoeveknecht) werkte hij zich tijdens zijn levensloop op tot een gerespecteerd “commerçant” in ons dorp.
Tuur werd
geboren in 1901. Zijn vader,"witte Frans" leefde gescheiden van zijn vrouw Marie Hayen. Daardoor belandde Tuur als hoeveknecht op de boerderij "de Waddenberg", waar hij inwoonde.
Tuur was een grote struise pronte jongeman die het goed kon uitleggen. Hij was ambitieus en bleef niet bij de pakken zitten.
Op zekere dag maakte hij kennis met een beeldschone jonge vrouw: Irma America. Zij was een telg van de America-stam die op het 't Reitje woonde. Als jong meisje werkte zij vanaf haar 14e jaar op de boerderij Schroe, "de Sjimmer" waar zij de koeien melkte.
Het klikte tussen Tuur en de mooie Irma en zij trouwden met elkaar. Tuur was geen man om voor een baas te werken en om aan de kost te komen ging hij met de fiets met achterop een ton, haringen verkopen.
Na een tijdje verhuisden Irma en Tuur naar de Molenstraat waar in 1935 hun enige zoon Harie werd geboren.

Daar startte Tuur een bierhandel als depothouder van Stella Artois. Met paard en kar trok hij de baan op. Tuur kon goed drinken, maar ook goed verkopen want zijn bierhandel floreerde tot in 1940 de oorlog uitbrak. De brouwerij kon vanuit Leuven niet meer het vervoer verzekeren en maakte een overeenkomst met de Brouwerij van Alken om hun depots tijdens de oorlog te bedienen. Tuur was een man met principes en weigerde scheep te gaan met zijn vroegere concurrent en stopte met zijn bierhandel. Hij verhuisde en ging zich vestigen aan de Kapelstraat tegenover herberg " den Ossekop".

Het was volop oorlog en Tuur startte dan met een nog winstgevender bedrijf dan bier verkopen: smokkelen; aardappelen en tabak. Ondanks de oorlog was Tuur toch een levensgenieter en op een dag toen hij weer eens een oorlogsborrel te veel gedronken had viel hij met zijn zatte kop binnen in het huis van oorlogsburgemeester Rochus, sloeg er met de vuist op de tafel en vroeg met hoogoplopende stem of hij, Rochus, nu ene zwarte landsverrader was of niet, "beken!!!"
Deze man nam hem dat kwalijk en zette de Duitsers achter hem aan. Tuur werd opgepakt en overgebracht naar kamp Saksen Coburg in Duitsland waar hij verbleef tot 1945. Hij werd door de Russen bevrijd en kwam na een lange reis in Tongeren terecht, waar de "botties" de rondreizende konijnenverkopers hem naar Diepenbeek brachten.
Voor hij echter naar huis ging in de Kapelstraat, ging hij eerst naar het huis waar de familie Rochus woonde, stak er zijn kop aan de deur in en riep luidkeels "De rossen Tuur is nog ni kepot."
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Tuur neemt de bierhandel van "Teng van Kemels" over. Tegelijkertijd verhuist hij naar café Terminus in de Stationsstraat. Daar begint het succes te lonken. Café Terminus loopt als een trein. Zijn vrouw Irma is niet alleen een goede cafébazin, zij verstaat ook de kunst om klanten te trekken. Tuur en Irma maken van café Terminus een echte "café chantant". Op regelmatige tijdstippen worden in de weekends in de winter goede muzikanten en zangers uitgenodigd.

Er wordt niet alleen gedanst, maar vooral genoten van goede artiesten. Zo kwam er regelmatig een Hollands zangeresje zingen, Marie Bey, die later bekend werd als de "Zangeres zonder naam". De zaken gaan goed en Tuur en Irma blijven niet stilstaan. Zij zijn zeer ambitieus en hebben plannen. In 1949 kopen ze een stuk grond een beetje verder in de Stationsstraat tegenover het kasteel. Ze kunnen niet uitbreiden waar ze nu wonen en daarom plannen ze een groter depot voor de bierhandel, maar ook een dancing met woonst. Dat wordt dan de Carlton, zijn levenswerk. Een prachtig project waar veel ruchtbaarheid aan gegeven wordt want er zal een verlichte dansvloer komen, een primeur voor Limburg in die tijd. En dan gebeurt er plots iets wat alleen de Rossen Tuur kan overkomen.
Daags voor de opening vraagt de Rosse slachter, vriend van Tuur, of hij een paar varkens naar het slachthuis van Bilzen wil brengen. Tuur laadt de varkens in zijn camionette en levert de varkens af in het slachthuis van Bilzen. Van de gedane inspanningen heeft Tuur natuurlijk dorst gekregen en hij gaat tegenover het slachthuis een pint drinken, waar hij verschillende kooplui ontmoet. Vieze mannen, straffe drinkers en onzen Tuur staat daar meer als zijne man. Om een lang verhaal kort te maken, in het naar huis rijden, rijdt Tuur met zijne zatte kop een fietser aan in een van de straten van Bilzen. Omstaanders halen er de rijkswachter van dienst bij, een moeilijk man "de zwatte va Bilzen" genoemd. Deze gebiedt Tuur in zijn dienstwagen te stappen om hem naar de gevangenis van Tongeren over te brengen. Maar dan kennen ze de Rossen Tuur van Diepenbeek niet. Als Tuur gedronken heeft, heeft hij een onverzettelijke wil. Met zijn groot lijf van 120 kilo gaat hij dreigend voor de kleine "zwatte va Bilzen" staan, een reus tegenover klein duimpje.
"Ik ga niet in dat autoke van U naar de gevangenis. Als ik ga is het ook niet in mijn camionette, maar met mijn grote biercamion met mijn eigen chauffeur." Zwetend en beïnvloed door de lachende toeschouwers stemt het rijkswachterke toe.
En zo gebeurt het. Berke Valkenborg staat 30 min. later in Bilzen met de vrachtwagen. Ostentatief en waardig gaat Tuur naast zijn chauffeur zitten en de "zwatte va Bilzen" neemt op de treeplank plaats en zo rijden ze naar de gevangenis van Tongeren.
Grote ontsteltenis en paniek in Diepenbeek want 's anderdaags is het de grote dag van de opening.
Wegens dronken rijden en weerspannigheid aan de rijkswacht houden ze Tuur 14 dagen in de gevangenis. Adieu feestelijkheden in de Carlton waar hij zo naartoe had geleefd.
Advocaat Diriken van Tongeren heeft hem nadien vrij gepleit. Kerstmis 1950 is dan toch de grote opening zonder Tuur, die in de nor zit. De Carlton zit "boemvol".
De mensen staan aan te schuiven, niet alleen Diepenbekenaren maar van overal uit de provincie. Alles verloopt vlot en door de grote drukte wordt Tuur bijna niet gemist. Als Tuur dan 14 dagen later als een vrij man in zijn Carlton verschijnt wordt hij met groot applaus onthaald. De Carlton wordt een groot succes.

Wat voor een man was Tuur eigenlijk. We vragen het aan zoon Harie en schoondochter Jozefa.
"Vader kon ruw en brutaal zijn, een grote mond opzetten maar binnen in was hij o zo gevoelig. Hij had een goed hart en een zacht karakter. Hij was wel een doordrijver die wist wat hij wilde. Hij had zijn principes, was eerlijk en altijd recht door zee. Hij hield van de goede dingen des levens en maakte graag plezier. Hij genoot van het leven, hield van lekker eten en een goed glas. Vader rookte lijk een Turk: sigaret, sigaar, pijp. Op zekere dag kocht hij bij Romain Knuts een dure meerschuimen pijp waar hij al jaren naar verlangde. In de winkel stopte hij fier de pijp en trots dampend met de pijp tussen de tanden gaat hij naar zijn bierwagen. Bij het instappen slaat hij met de pijp tegen de deur en zijn mooie meerschuimen juweeltje in 3 stukken op de straatstenen. Lachend kocht hij zich een nieuwe. Dat was vader.
Hij kon ontzettend goed bier drinken. Dat was eigen aan een bierhandelaar, maar vader dronk voor drie. Toch deed hij zijn werk stipt. Hij was ijzersterk. Als ik 's avonds de bierkar hobbelend over de kasseien hoorde komen aanstormen, vertelt Jozefa, het paard in galop, dat het vuur uit de stenen sloeg, en daar boven op de kar vader op een lege ton, dan wist ik hoe laat het was. Vader deed niemand kwaad maar hij had van niemand schrik, alleen van ons moeder was hij een beetje bang als hij af en toe wat te lang wegbleef. We hadden in die tijd een personenwagen, een zwarte Chevrolet Bel-air. Daar werden trouwpartijen mee gereden.
In 1967 gingen vader en Franske Roux met de Chevrolet naar St.-Tropez. Dat was in die tijd een hele onderneming. Jozefa had de dag ervoor alles gewassen en gestreken gereed gehangen: drie broeken en ondergoed. Vader vertrok natuurlijk zonder. Onderweg gingen ze overnachten in een chique hotel. 's Avonds hadden ze zoveel gegeten en natuurlijk nog meer gedronken dat de twee helden 's nachts moesten overgeven. In plaats van dat te doen in de WC deden ze dat in de bidet. Deze spoelde niet door waarop Tuur in paniek uitriep : "Franske, vort hee, den auto ein, as ze da zien sjiete ze oos doed..."
Dat was vader, mijmert Harie.
Op de tweede nieuwjaarsdag van 1970 had het fel gesneeuwd. Vader had die morgen de sneeuw weggeborsteld van de oprit en reed daarna met de fiets naar de bank. Op de markt viel hij van de fiets en was dood. Hij had een hartinfarct gekregen. Omstanders hebben hem nog binnengedragen bij tandarts Manu Nijs maar het was te laat. Hij was amper 68 jaar.
Het was het einde van een mooi en vol leven.